Als middelmatigheid de norm is… Recht op goed onderwijs… in de wet opnemen?
Is er dan niemand die oplet? Of heb ik de afgelopen 63 jaren onder een steen geleefd?
Als middelmatigheid de norm is… Recht op goed onderwijs… in de wet opnemen?
Alleen al de kop roept iets op wat je niet kunt wegpoetsen met goede bedoelingen. Als het recht op goed onderwijs expliciet in de wet moet worden opgenomen, wat zegt dat dan over onze rechtstaat, de staat van het onderwijs, de maatschappij, en misschien nog meer over onszelf?
Is er dan niemand die oplet? Of heb ik de afgelopen 63 jaren onder een steen geleefd?
Want eerlijk: waarom is dit nodig? Niet omdat onderwijs ineens belangrijk is geworden. Dat wás het al. Maar blijkbaar leven we in een tijd waarin iets fundamenteels zoals lezen, schrijven, rekenen, niet langer vanzelfsprekend op orde is, maar bij wet geregeld moet worden. En dat is geen klein probleem. Dat is existentiële schade. Een donkere wolk over ons bestaan.
Aanleiding voor deze reflectie is berichtgeving in het Noord-Hollands Dagblad (begin december 2025) over het wettelijk vastleggen van “goed onderwijs” en de aangescherpte kerndoelen
Er zijn zinnen die blijven hangen omdat ze meer verraden dan ze bedoelen. “Een zesje is ook een voldoende” werd ooit achteloos uitgesproken door Mark Rutte, toen minister-president, inmiddels secretaris-generaal van de NAVO, alsof het iets luchtigs, zelfs kluchtigs was. Die zin staat niet op zichzelf: zij weerspiegelt een bestuursmentaliteit waarin ‘net genoeg’ volstaat -en diezelfde mentaliteit blijkt ook internationaal geen belemmering voor doorstroom naar de hoogste machtsposities. Het is een mindset, een cultuurzin, die zich langzaam heeft vastgezet in een middelmatigheid van denken. Een zesje als nieuwe standaard is niet alleen een cijfer, het is een lat die steeds verder is gezakt, tot niemand meer weet waar hij ooit hing. En in die dalende lat ontstaat een gevaarlijk precedent -een vooraf genomen besluit waar men zich in het vervolg aan verbonden acht- het idee dat middelmatigheid wel goed genoeg is, totdat we wakker schrikken en wetten nodig blijken te zijn om af te dwingen wat vroeger vanzelfsprekend was.
Wat wordt ons, in godsnaam, nog geleerd? En wat ís ons geleerd de afgelopen decennia? Want als een basisschoolleerling niet goed kan schrijven, lezen, rekenen, is dat niet alleen een onderwijsprobleem. Dat is een maatschappelijk probleem, een democratisch probleem en uiteindelijk een menselijk probleem.
Wanneer het leervermogen van de mens onder druk komt te staan, sijpelt dat door in elke laag van ons bestaan. Wie niet goed kan lezen, begrijpt de wereld minder makkelijk -Raakt afhankelijker van samenvattingen, slogans en framing-, wie minder goed kan schrijven laat sneller anderen bepalen wat “waar” is, en wie minder goed kan rekenen wordt financieel afhankelijk van wat vertelt wordt. En daar komt de kern binnen -op die momenten wordt het fundament kwetsbaar en daarmee ook het mensbeeld manipuleerbaar.
In het wetsvoorstel wordt daarnaast gesproken over het vormen van “betrokken burgers”. Maar wat bedoelen we daar eigenlijk mee? Burgerschap gaat niet alleen over kennis van regels of het functioneren van instituties. Het gaat over kunnen luisteren en spreken, verschillen verdragen, verantwoordelijkheid nemen voor je invloed -ook online- en kritisch kunnen denken zonder je menselijkheid te verliezen. In de beste betekenis gaat burgerschap over verbinding, verantwoordelijkheid en volwassenheid. Over bewuster worden.
Dan dringt zich een ongemakkelijke vraag op: is dit primair een taak van school -het onderwijs-, of van ouders? Ouders zijn, naast de mens zelf, de eerste verantwoordelijken om dit te dragen. Zij kiezen ervoor een kind groot te brengen en leggen de eerste waarden neer: respect, grenzen, eerlijkheid, compassie en discipline. School -het onderwijs- kan ondersteunen, spiegelen en aanvullen. Maar wanneer school ook de rol van opvoeder moet overnemen, is dat geen vooruitgang. Het is een signaal dat er elders iets aan het weggevallen is: tijd, aandacht, gedragen normen, aanwezig zijn, verantwoordelijkheid durven nemen voor wat je zelf gesticht hebt. En hier wordt waakzaamheid noodzakelijk.
Want wanneer onderwijs -lees: de overheid- structureel taken van ouders als eerste verantwoordelijken gaat overnemen, begeven we ons op glad ijs. In een schemergebied waar zorg ongemerkt overgaat in sturing, en opvoeding in heropvoeding.
Geschiedenis laat zien dat dit geen theoretische zorg is. Telkens wanneer de staat bepaalt wat ‘goed gedrag’, ‘juiste waarden’ of ‘wenselijk denken’ is, verschuift langzaam de grens van begeleiding naar correctie. Niet abrupt, maar stap voor stap, goedbedoeld en gelegitimeerd door veiligheid of harmonie.
Wie denkt dat heropvoedingskampen iets van het verleden zijn, of uitsluitend bij ‘anderen’ horen, vergist zich. Moderne varianten bestaan -zichtbaar in het heden, bijvoorbeeld in China - maar ook subtieler, verpakt in beleid, protocollen en morele kaders. Juist daarom mag dit gesprek niet gevoerd worden vanuit middelmatigheid of gemakzucht, maar vanuit alertheid.
Mijn denken staat niet in een middelmatigheidsstand. Niet uit wantrouwen, maar uit verantwoordelijkheid. Omdat vrijheid zelden aangekondigd verdwijnt, maar vaak geruisloos naar de achtergrond.
Goed onderwijs vormt geen volgzame burgers, maar vrije denkers, en juist daarom is elke vorm van onderwijssturing kwetsbaar voor macht. - Visiewijszer
Bewustzijn: “zweverig”, “lariekoek”… en toch is het de missing link
Het gesprek over burgerschap raakt daarmee onvermijdelijk aan bewustzijn. Een woord dat al snel wordt weggezet als zweverig, onzin, lariekoek, terwijl het in de kern niets anders betekent dan kunnen voelen wat iets met je doet. Herkennen wanneer je boos, angstig of beïnvloedbaar bent. Beseffen dat je reactie niet altijd de waarheid is. Verantwoordelijkheid nemen voor je woorden en daden, en het vermogen ontwikkelen om jezelf te corrigeren. Zonder dat innerlijke werk wordt burgerschap een vakje dat je afvinkt, een protocol om te volgen, iets wat je doet maar niet bént. Bewustzijn is innerlijk burgerschap.
Hier raakt het aan iets wat we liever vermijden. We spreken veel over haat en onverdraagzaamheid, maar opvallend weinig over liefde, vriendelijkheid, zelfreflectie en persoonlijke verantwoordelijkheid. Niet omdat mensen het niet kunnen, maar omdat het ongemakkelijk is geworden om elkaar aan te spreken. Wie iemand wijst op gedrag, loopt het risico direct te worden weggezet als zeikerd, als lastig, als negatief. De mond wordt gesnoerd voordat het gesprek kan beginnen.
-Ja, ik ben kritisch. In andermans ogen misschien een zeikerd, je mag het zo noemen. Maar zwijgen verandert niets. Verandering begint niet bij een wet of een systeem, maar bij jezelf. Zonder die innerlijke bereidheid blijft elke hervorming oppervlakkig.
Wat hierbij vaak wordt onderschat, is dat de werking van afkomst, familiesystemen, generaties overstijgt. Patronen in omgaan met gezag, falen, verantwoordelijkheid en aanspreekbaarheid ontstaan zelden in één leven. Ze worden doorgegeven, soms zorgvuldig, vaak onbewust. Wat ooit bescherming bood, kan later juist beperkend worden. Familiesysteempatronen blijven niet beperkt tot gezinnen. Ze sijpelen langzaam door in bestuursstructuren, scholingssystemen en uiteindelijk ook in wet- en regelgeving. Zo worden oude overlevingsmechanismen collectief georganiseerd en vermommen zij zich als beleid, wet en of regelgeving. Niet uit kwade wil, maar omdat onbewuste dynamieken zich graag herhalen zolang ze niet worden gezien.
Daarom is het ook eerlijk om te erkennen dat bewustwording, burgerschap en het vinden van werkelijke oplossingen geen processen zijn die zich in een paar jaar laten afdwingen. Wat generaties lang heeft kunnen groeien, vraagt ook generaties om tot besef en inzicht te komen. Dat betekent niet dat we niets moeten doen, maar wel dat we moeten waken voor de illusie van snelle reparatie. Die illusie ligt besloten in tijdlijnen, meetmomenten en controlemechanismen die voorbijgaan aan de diepte van het vraagstuk “Innerlijk burgerschap”.
Dat maakt het des te opmerkelijker dat de Inspectie van het Onderwijs pas in 2031 gaat controleren of scholen aan de nieuwe doelen voldoen, terwijl de invoering al in 2026 en 2027 moet beginnen. Het voelt als brand in huis en afspreken dat we over zes jaar komen meten of de rookmelders werken. Het risico is dat dit wederom een papieren tijger wordt. Een met mooie woorden en formele verankering, terwijl de praktijk blijft worstelen met financiële druk, administratieve lasten en personeelstekorten. Dan heb ik het nog niet eens gehad over goed opgeleid en gekwalificeerd onderwijspersoneel. En ondertussen groeit een generatie op die moet functioneren in een steeds complexere samenleving, met steeds minder stevig gereedschap.
De vraag die onder alles blijft liggen, is daarom eenvoudig en ongemakkelijk tegelijk. Was het recht op goed onderwijs dan nog niet vastgelegd? En als het nu expliciet moet worden vastgelegd, wat is er onderweg uitgehold? Misschien is dit wel de kern: we proberen met wetten te repareren wat in wezen een cultuur- en verantwoordelijkheidstekort is geworden. Niet alleen van scholen, maar van ons allemaal.
Goed onderwijs is geen beleidsdoel. Het is een gezamenlijke keuze. Voor diepgang boven gemak. Voor aanspreekbaarheid boven wegkijken. Voor bewustzijn boven middelmatigheid. En als we werkelijk betrokken burgers willen vormen begint dat niet bij een kerndoel of een inspectiemoment. Het begint bij een samenleving die weer durft te kijken -naar zichzelf, naar elkaar en naar de systemen die zij samen in stand houdt. Want wie de basis verwaarloost, verliest niet alleen vaardigheden. Die verliest richting en beweging.
Goed onderwijs alleen is meer dan kennisoverdracht of het behalen van doelen. Het is de toekomst richting geven. Het is generaties voorbereiden op een wereld die zij nog niet kennen, en hen zó toerusten dat zij daar menswaardig, verantwoordelijk en veerkrachtig in kunnen staan. In die zin ontzorgt goed onderwijs niet door alles uit handen te nemen, maar door mensen in staat te stellen zelf verantwoordelijkheid te dragen. Het geeft richting zonder te dicteren, houvast zonder te verstarren, en vertrouwen zonder naïviteit. En zeker geen zesjes cultuur toejuichen.
Misschien is dat wel wat deze tijd van ons vraagt: minder haast om te repareren, meer moed om te begrijpen. Minder vertrouwen in systemen alleen, meer vertrouwen in het menselijke vermogen tot inzicht, verantwoordelijkheid en groei.
Goed onderwijs begint niet bij een wet, maar bij het besef dat wat wij vandaag doorgeven, morgen wordt geleefd. In gezinnen, in scholen, in systemen, in wet en regelgeving, en uiteindelijk in de wereld die onze kinderen vorm zullen geven.
Wie werkelijk richting wil geven aan de toekomst, zal daarom niet alleen moeten vastleggen wat “goed” is, maar ruimte moeten laten voor bewustwording, rijping en menselijkheid.
Dat is geen snelle weg. Maar het is wel een toekomst dragende.
-Visiewijszer

